Know Thyself - Welcome @ Kristo's blog

Know Thyself - Welcome @ Kristo's blog
David - I adore the community of saints / Gelukpa's

vrijdag 4 september 2015

We vragen een humaner beleid aan de Europese leiders. Laten we vooral mens blijven. (Dutch)

Humaner beleid is wat we vragen aan de EU. heart-emoticon
4 NOVEMBER 1950. - Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, ondertekend op 4 November 1950, te Rome. <Vertaling>
(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 03-10-1970 en tekstbijwerking tot 03-10-2006)

  TITEL I. (Rechten en Vrijheden). <V 1994-05-11/36, art. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>

  Art. 2. (Recht op leven). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
  1. Het recht van eenieder op het leven wordt beschermd door de wet. Niemand mag opzettelijk van het leven worden beroofd, tenzij bij wege van ten uitvoerlegging van een vonnis, dat is uitgesproken door een rechtbank, wegens een misdrijf waarop de wet de doodstraf heeft gesteld.
  2. De beroving van het leven wordt niet geacht in strijd met dit artikel te zijn geschied, ingeval zij het gevolg is van geweld, dat absoluut noodzakelijk is :
  a) ter verdediging van wie dan ook tegen onrechtmatig geweld;
  b) ten einde een rechtmatige arrestatie te verrichten of het ontsnappen van iemand, die op rechtmatige wijze gevangen wordt gehouden, te voorkomen;
  c) Ten einde, door middel van wettige maatregelen, een oproer of opstand te onderdrukken.

  Art. 3. (Verbod van foltering). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
  Niemand mag worden onderworpen aan folteringen noch aan onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen.

  Art. 4. (Verbod van slavernij en dwangarbeid). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
  1. Niemand mag in slavernij of dienstbaarheid worden gehouden.
  2. Niemand mag gedwongen worden dwangarbeid of verplichte arbeid te verrichten.
  3. Niet als " dwangarbeid of verplichte arbeid " in de zin van dit artikel worden beschouwd :
  a) werk hetwelk gewoonlijk wordt verlangd van iemand die wordt gevangen gehouden, overeenkomstig de bepalingen van artikel 5 van dit Verdrag of gedurende zijn voorwaardelijke invrijheidstelling;
  b) elke dienst van militaire aard, of, in het geval van hen die daartegen gewetensbezwaar hebben in landen waar dit gewetensbezwaar overeenkomstig de wet wordt erkend, die diensten, welke gevorderd worden in plaats van de verplichte krijgsdienst;
  c) elke dienst, welke wordt gevorderd in het geval van een noodtoestand of ramp welke het leven of het welzijn van de gemeenschap bedreigt;
  d) elk werk of elke dienst welke deel uitmaakt van de normale burgerplichten.

  Art. 5. (Recht op vrijheid en veiligheid). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
  1. Eenieder heeft recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid. Niemand mag van zijn vrijheid worden beroofd, behalve in de navolgende gevallen en langs wettelijke weg :
  a) indien hij op rechtmatige wijze wordt gevangen gehouden na veroordeling door een daartoe bevoegde rechter;
  b) indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gevangen wordt gehouden, wegens weigering een overeenkomstig de wet door een rechter gegeven bevel op te volgen of ten einde de nakoming van een door de wet voorgeschreven verplichting te verzekeren;
  c) indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gevangen gehouden ten einde voor de bevoegde rechterlijke instantie te worden geleid, wanneer redelijke termen aanwezig zijn om te vermoeden, dat hij een strafbaar feit heeft begaan of indien er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat het noodzakelijk is hem te beletten een strafbaar feit te begaan of te ontvluchten nadat hij dit heeft begaan;
  d) in het geval van rechtmatige gevangenhouding van een minderjarige met het doel in te grijpen in zijn opvoeding of in het geval van zijn rechtmatige gevangenhouding, ten einde hem voor het bevoegde gezag te geleiden;
  e) in het geval van rechtmatige gevangenhouding van personen die een besmettelijke ziekte zouden kunnen verspreiden, van geesteszieken, van verslaafden aan alcohol of verdovende middelen of van landlopers;
  f) in het geval van rechtmatige arrestatie of gevangenhouding van personen ten einde hen te beletten op onrechtmatige wijze het land binnen te komen, of indien tegen hen een uiwijzings- of uitleveringsprocedure hangende is.
  2. Iedere gearresteerde moet onverwijld en in een taal, welke hij verstaat, op de hoogte worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen welke tegen hem zijn ingebracht.
  3. Eenieder die gearresteerd is of gevangen wordt gehouden, overeenkomstig lid e c) van dit artikel moet onmiddellijk voor een rechter worden geleid of voor een andere autoriteit die door de wet bevoegd verklaard is om rechterlijke macht uit te oefenen en heeft het recht binnen een redelijke termijn berecht te worden of hangende het proces in vrijheid te worden gesteld. De vrijheidstelling kan afhankelijk worden gesteld van een waarborg voor de verschijning van de betrokkene in rechte.
  4. Eenieder die door arrestatie of gevangenhouding van zijn vrijheid is beroofd heeft het recht voorziening te vragen bij de rechter opdat deze op korte termijn beslist over de wettigheid van zijn gevangenhouding en zijn invrijheidstelling beveelt, indien de gevangenhouding onrechtmatig is.
  5. Eenieder die het slachtoffer is geweest van een arrestatie of een gevangenhouding in strijd met de bepalingen van dit artikel heeft recht op schadeloosstelling.

  Art. 6. (Recht op een eerlijk proces). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
  1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging heeft eenieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie welke bij de wet is ingesteld. Het vonnis moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd gedurende het gehele proces of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of 's lands veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van partijen bij het proces dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bepaalde omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer openbaarmaking de belangen van de rechtspraak zou schaden.
  2. Eenieder, die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld volgens de wet bewezen wordt.
  3. Eenieder, die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, heeft ten minste de volgende rechten :
  a) onverwijld, in een taal welke hij verstaat, en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging;
  b) te beschikken over voldoende tijd en faciliteiten welke nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging;
  c) zichzelf te verdedigen of de bijstand te hebben van een raadsman naar zijn keuze, of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien het belang van de rechtspraak dit eist;
  d) de getuigen à charge te ondervragen of doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden op dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge;
  e) zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal welke ter zitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt.

  Art. 7. (Geen straf zonder wet). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
  1. Niemand kan worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde. Evenmin zal een zwaardere straf worden opgelegd dan die welke ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was.
  2. Dit artikel staat niet in de weg aan het vonnis en de straf van iemand die schuldig is aan een handelen of nalaten, hetwelk ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde, een misdrijf was overeenkomstig de algemene rechtsbeginselen welke door de beschaafde volken worden erkend.

  Art. 8. (Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
  1. Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé leven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling.
  2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan met betrekking tot de uitoefening van dit recht dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving nodig is in het belang van 's lands veiligheid, de openbare veiligheid, of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

  Art. 9. (Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
  1. Eenieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid, hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als in zijn particuliere leven zijn godsdienst of overtuiging te belijden door de eredienst, door het onderwijzen ervan, door de practische toepassing ervan en het onderhouden van de geboden en voorschriften.
  2. De vrijheid van godsdienst of overtuiging te belijden kan aan geen andere beperkingen zijn onderworpen dan die welke bij de wet zijn voorzien, en die in een democratische samenleving nodig zijn voor de openbare orde, gezondheid of zedelijkheid of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

  Art. 10. (Vrijheid van meningsuiting). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
  1. Eenieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of door te geven, zonder inmening van overheidswege en ongeacht grenzen. Dit artikel belet niet dat Staten radioomroep-, bioscoop- of televisie-ondernemingen kunnen onderwerpen aan een systeem van vergunningen.
  2. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, welke bij de wet worden voorzien en die in een democratische samenleving nodig zijn in het belang van 's land veiligheid, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechtelijke macht te waarborgen.

  Art. 11. (Vrijheid van vergadering en vereniging). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
  1. Eenieder heeft recht op vrijheid van vreedzame vergadering en op vrijheid van vereniging, met inbegrip van het recht om vakverenigingen op te richten en zich bij vakverenigingen aan te sluiten voor de bescherming van zijn belangen.
  2. De uitoefening van deze rechten kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die welke bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving nodig zijn in het belang van 's lands veiligheid, de openbare veiligheid, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Dit artikel verbiedt niet, dat wettige beperkingen worden aangebracht in de uitoefening van deze rechten door leden van de gewapende macht, van de politie of van het ambtelijk apparaat van de Staat.

  Art. 12. (Recht te huwen). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
  Mannen en vrouwen van huwbare leeftijd hebben het recht te huwen en een gezin te stichten volgens de nationale wetten welke de uitoefening van dit recht beheersen.

  Art. 13. (Recht op daadwerkelijk rechtsmiddel). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
  Eenieder wiens rechten en vrijheden, welke in dit Verdrag zijn vermeld, zijn geschonden, heeft recht op daadwerkelijke rechtshulp voor een nationale instantie, zelfs indien deze schending zou zijn begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie.

  Art. 14. (verbod van discriminatie). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
  Het genot van de rechten en vrijheden, welke in dit Verdrag zijn vermeld, is verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.

  Art. 15. (Afwijking in geval van noodtoestand) <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
  1. In tijd van oorlog of in geval van enig andere algemene noodtoestand, welke het bestaan van het volk bedreigt, kan iedere Hoge Verdragsluitende Partij maatregelen nemen welke afwijken van zijn verplichtingen, ingevolge dit Verdrag, mits deze maatregelen niet verder gaan dan de toestand vereist en niet in strijd zijn met andere verplichtingen welke voortvloeien uit het internationale recht.
  2. De voorgaande bepaling wettigt geen enkele afwijking van artikel 2, behalve ingeval van dood als gevolg van geoorloofde oorlogshandelingen, noch van de artikelen 3, 4, eerste lid, en 7.
  3. Elke Hoge Verdragsluitende Partij die gebruik maakt van dit recht van afwijking houdt de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa volledig op de hoogte van de genomen maatregelen en van de beweegredenen welke deze hebben ingegeven. Zij moet de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa eveneens verwittigen van de datum waarop deze maatregelen hebben opgehouden van kracht te zijn en de bepalingen van het Verdrag opnieuw volledig worden toegepast.

  Art. 16. (Beperkingen op politieke activiteiten van vreemdelingen). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
  Geen der bepalingen van de artikelen 10, 11 en 14 kan beschouwd worden als aan de Hoge Verdragsluitende Partijen te beletten, beperkingen op te leggen aan de politieke activiteit van vreemdelingen.

  Art. 17. (Verbod van misbruik van recht). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
  Geen der bepalingen van dit Verdrag mag worden uitgelegd als zou zij voor een Staat, een groep of een persoon het recht inhouden enige activiteit aan de dag te leggen of enige daad te verrichten welke ten doel heeft de rechten of vrijheden welke in dit Verdrag zijn vermeld, te vernietigen of deze rechten en vrijheden meer te beperken dan bij dit Verdrag is voorzien.

  Art. 18. (Inperking van de toestand van beperkingen op rechten). <V 1994-05-11/36, art. 2. 2; Inwerkingtreding : 01-11-1998>
  De beperkingen welke, volgens dit Verdrag, op bovengenoemde rechten en vrijheden zijn toegestaan, mogen slechts worden toegepast met het doel waarvoor daartoe de bevoegdheid is gegeven.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten