De leer over metempsychosen is door wetenschappers uitvoerig belachelijk
gemaakt en door theologen verworpen, maar als men goed had begrepen hoe ze kan
worden toegepast op de onvernietigbaarheid van de stof en de onsterfelijkheid
van de geest, zou men hebben beseft dat ze een verheven gedachte inhoudt. Elke
filosoof van enige bekendheid onderschreef deze leer van metempsychose, zoals
de brahmanen, de boeddhisten en later pytagoreeërs die onderwezen (De
Kerkvaders) Origenes, Clemens van Alexandrië, Synesius en Chalcidius geloofden
er allen in ; en hetzelfde geldt voor de gnostici die in de geschiedenis zonder
aarzeling worden bestempeld als de meest beschaafde, geleerde en verlichte
mensen. Wanneer de metempsychose van de pythagoreeërs grondig zou worden
verklaard en vergeleken met de moderne evolutietheorie, zou men ontdekken dat
deze ‘ontbrekende schakel’ in de keten van laatstgenoemde verschaft. Maar welke
wetenschapper wil zijn kostbare tijd verspillen aan de grillen van de Ouden?
Sylvia
Cranston
Plato omschrijft
de ziel als ‘de beweging die zichzelf in
beweging kan brengen.’ ‘De ziel is het oudste van alle dingen en het begin van
beweging.’ ‘De ziel werd voortgebracht vóór het lichaam, en het lichaam komt
later en op de tweede plaats, omdat het, volgens de natuur, wordt beheerst door
de heersende ziel.’ ‘De ziel bestuurt alle dingen die op welke manier ook in
beweging worden gebracht, en bestuurt eveneens de hemelen.’
De ziel leidt dus alle dingen in de hemel, en op aarde, en in de
zee door haar bewegingen – deze worden genoemd: willen, beschouwen,
belangstellen, raadplegen, zich juiste en onjuiste meningen vormen, zich in een
toestand van vreugde, verdriet, vertrouwen, angst, haat, liefde bevinden – en
ook door al die primaire bewegingen die hiermee verband houden . . . omdat
zijzelf een godin is, neemt ze altijd nous, een
god, tot bondgenoot, en regelt alle dingen voortreffelijk en op de juiste
manier; maar wanneer ze zich verbindt metanoia –
en niet met nous – pakt alles verkeerd uit.99
In deze woorden wordt, evenals in de boeddhistische teksten, het
negatieve behandeld als essentieel bestaan.Vernietiging moet op een soortgelijke manier worden
verklaard. De positieve toestand is essentieel zijn, maar geen manifestatie als
zodanig. Toen de geest, in de boeddhistische terminologie, nirvana binnentrad,
verloor hij objectief bestaan, maar behield subjectief bestaan. Voor objectieve
denkers betekent dit het worden van absoluut niets; voor subjectieve denkers, niet-iets, niets wat door de
zintuigen kan worden geregistreerd.
Deze vrij uitvoerige citaten zijn voor ons doel nodig. Beter dan
iets anders bewijzen ze de overeenkomst tussen de oudste ‘heidense’ filosofieën
– die niet ‘geholpen zijn door het licht van de goddelijke openbaring’, om de
merkwaardige uitdrukking van Laboulaye over Boeddha te gebruiken100 – en het vroege christendom van
sommige kerkvaders. Zowel de heidense filosofie als het christendom danken
echter hun verheven denkbeelden over de ziel en de geest van de mens en de
onbekende godheid aan het boeddhisme en de Manu van de hindoes. Geen wonder dat
de manicheeërs beweerden dat Jezus een gedaanteverandering van Gautama was; dat
Boeddha, Christus en Mani één en dezelfde persoon waren,101 want de leringen van de eerste twee
waren identiek. Jezus bleef trouw aan de oude Indiase leer toen hij de volkomen
verzaking van de wereld en haar ijdelheden preekte om het koninkrijk van de
hemel, nirvana, te bereiken, ‘waar de mensen niet trouwen, en niet worden uitgehuwelijkt,
maar leven als engelen’ (Matth., 22:30).
Pythagoras verkondigde eveneens de filosofie van Siddhartha
Boeddha toen hij zei dat het ego (νοῦς) eeuwig bij God was, en dat de ziel
slechts verschillende stadia (bij de hindoes: rupa-loka’s)
doormaakte om goddelijke volmaaktheid te bereiken; intussen keerde de thumos naar de aarde terug, en werd zelfs de phren afgestoten.
De metempsychose was dus slechts een opeenvolging van trainingsperioden in de
toevlucht-hemelen (door de boeddhisten Zion genoemd),102 met het doel het uiterlijke
denkvermogen af te stoten, de nous te bevrijden van dephren,
of ziel, de boeddhistische vijñana-skandha,
dat beginsel dat leeft op
basis van karma en de skandha’s (groepen).
Laatstgenoemde, de metafysische verpersoonlijkingen van de goede of slechte
daden van de mens, incarneren – bij wijze van spreken – na de dood van zijn
lichaam, en transformeren hun vele, onzichtbare, maar nooit stervende,
samenstellende delen tot een nieuw lichaam, of beter gezegd tot een etherisch
wezen, het dubbel van
wat de mens moreel was. Het astrale lichaam van de
kabbalist en de ‘geïncarneerde daden’ vormen het nieuwe zintuiglijk waarnemende
zelf als zijn ahamkara (het ego, zelfbewustzijn), dat hem is
gegeven door de hoogste meester (de adem van God) die nooit kan vergaan, want
als geest is hij onsterfelijk; vandaar het lijden van het nieuw-geboren zelf tot
het zich bevrijdt van alle aardse gedachten, begeerten en hartstochten.
We zien nu dat de ‘vier mysteriën’ van de boeddhistische leer even
weinig zijn begrepen en gewaardeerd als de ‘wijsheid’ waarop Paulus zinspeelt,
en waarover wordt gesproken ‘onder de volmaakten’
(ingewijden), de ‘mysteriewijsheid’, die ‘geen van de archonten van deze wereld
heeft gekend’.103 Het
vierde stadium van het boeddhistische dhyana, de vrucht van samadhi, die leidt
tot de uiterste volmaking, tot visodhana, een term die door Burnouf juist wordt
vertaald als ‘volmaakt’104, is door anderen en ook door hemzelf
geheel verkeerd begrepen. Bij het omschrijven van de toestand van dhyana, stelt
Saint-Hilaire:
Wanneer de asceet ten slotte het vierde stadium heeft bereikt, heeft hij niet meer dat gevoel van hemelse gelukzaligheid, hoe onbegrepen dat ook is; hij heeft ook alle herinnering verloren; . . . hij heeft ongevoeligheid bereikt, en is zo dicht bij nirvana als maar mogelijk is. . . . Deze absolute ongevoeligheid belet de asceet echter niet op ditzelfde ogenblik alwetendheid en magische kracht te verkrijgen; een overduidelijke tegenstrijdigheid, waaraan de boeddhisten zich evenmin storen als aan zovele andere.105
102. Uit de hoogste Zion zal Maitreya-Boeddha, de toekomstige verlosser, neerdalen op aarde, en ook de christelijke verlosser komt uit Zion (Romeinen 11:26).
Helena Petrovna Blavatsky, Isis Ontsluierd, Boek Religie
Geen opmerkingen:
Een reactie posten