Titel |
---|
18 OKTOBER 1961. _ Europees sociaal handvest. (goedgekeurd bij DFG 1983-07-08/34, PD : 18-08-1983; goedgekeurd bij DVR 1990-03-21/37, PD : 05-05-1990) (NOTA : raadpleging van vroegere versies vanaf 18-08-1983 en tekstbijwerking tot 02-03-2001) Bron : FRANSE GEMEENSCHAP Publicatie : 18-08-1983 nummer : 1983900044 bladzijde : 10391 Dossiernummer : 1961-10-18/30 Inwerkingtreding : onbepaald (ART. (35)) |
Inhoudstafel | Tekst | Begin |
---|---|---|
DEEL I. Art. M DEEL II. Art. 1-19 DEEL III. Art. 20 DEEL IV. Art. 21-29 DEEL V. Art. 30-37, N |
Tekst | Inhoudstafel | Begin |
---|---|---|
DEEL I. Artikel M. De Overeenkomstsluitende Partijen stellen zich ten doel met alle passende middelen, zowel op nationaal als internationaal terrein, zodanige voorwaarden te scheppen dat de hiernavolgende rechten en beginselen daadwerkelijk kunnen worden verwezenlijkt: 1. Een ieder dient in staat te worden gesteld in zijn onderhoud te voorzien door werkzaamheden die hij vrijelijk heeft gekozen. 2. Alle werknemers hebben recht op billijke arbeidsvoorwaarden. 3. Alle werknemers hebben recht op veilige en hygiënische arbeidsomstandigheden. 4. Alle werknemers hebben recht op een billijke beloning welke hun en hun gezin een behoorlijk levenspeil waarborgt. 5. Alle werknemers en werkgevers hebben recht op vrijheid van vereniging in nationale of internationale organisaties voor de bescherming van hun economische en sociale belangen. 6. Alle werknemers en werkgevers hebben het recht collectief te onderhandelen. 7. Kinderen en jeugdige personen hebben recht op een bijzondere bescherming tegen de gevaren voor lichaam en geest waaraan zij blootstaan. 8. Zwangere vrouwen en andere vrouwen in de daarvoor in aanmerking komende omstandigheden hebben bij hun arbeid in dienstbetrekking recht op bijzondere bescherming. 9. Een ieder heeft recht op een doelmatige beroepskeuzevoorlichting, die erop gericht is hem bij te staan bij de keuze van een beroep dat strookt met zijn persoonlijke aanleg en belangstelling. 10. Een ieder heeft recht op een doelmatige vakopleiding. 11. Een ieder heeft het recht om gebruik te maken van alle voorzieningen welke hem in staat stellen in een zo goed mogelijke gezondheid te verkeren. 12. Alle werknemers en personen te hunnen laste hebben recht op sociale zekerheid. 13. Een ieder die geen voldoende middelen van bestaan heeft, heeft recht op sociale en geneeskundige bijstand. 14. Een ieder heeft recht op bijstand door diensten voor sociaal welzijn. 15. Iedere minder-valide heeft recht op vakopleiding en revalidatie in beroep en samenleving ongeacht de oorzaak en aard van zijn invaliditeit. 16. Het gezin als fundamentele maatschappelijke eenheid heeft recht op een voor zijn volledige ontplooiing, doelmatige, sociale, wettelijke en economische bescherming. 17. Moeders en kinderen hebben, ongeacht de echtelijke staat en de gezinsverhoudingen, recht op een passende sociale en economische bescherming. 18. De onderdanen van de ene Overeenkomstsluitende Partij hebben het recht op het grondgebied van elke andere Partij een op winst gerichte bezigheid uit te oefenen op voet van gelijkheid met de onderdanen van laatstgenoemde Partij, behoudens beperkingen op grond van economische of sociale redenen van dringende aard. 19. Migrerende werknemers die onderdanen van een der Overeenkomstsluitende Partijen zijn, alsmede hun gezinnen, hebben recht op bescherming en bijstand op het grondgebied van elke andere Overeenkomstsluitende Partij. DEEL II. Art. 1. Recht op arbeid. Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht op arbeid te waarborgen, verbinden de Overeenkomstsluitende Partijen zich : 1. de totstandbrenging en handhaving van een zo hoog en stabiel mogelijk werkgelegenheidspeil, met het oogmerk een volledige werkgelegenheid te verwezenlijken, als een hunner voornaamste doelstellingen en verantwoordelijkheden te beschouwen; 2. het recht van de werknemer om in zijn onderhoud te voorzien door vrijelijk gekozen werkzaamheden daadwerkelijk te beschermen; 3. kosteloze arbeidsbemiddelingsdiensten in te stellen of in stand te houden voor alle werknemers; 4. te zorgen voor een doelmatige beroepskeuzevoorlichting, vakopleiding en revalidatie en deze te bevorderen. Art. 2. Recht op billijke arbeidsvoorwaarden. Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht op billijke arbeidsvoorwaarden te waarborgen, verbinden de overeenkomstsluitende Partijen zich: 1. redelijke dagelijkse en wekelijkse arbeidstijden vast te stellen, waarbij de werkweek geleidelijk dient te worden verkort voor zover de vermeerdering der produktiviteit en andere van invloed zijnde factoren zulks toelaten; 2. voor algemeen erkende feestdagen behoud van loon te waarborgen; 3. een jaarlijks verlof van ten minste twee weken met behoud van loon te waarborgen; 4. verdere vrije dagen met behoud van loon of een verkorting van de arbeidsduur te waarborgen voor werknemers die nader omschreven gevaarlijke of voor hun gezondheid schadelijke werkzaamheden verrichten; 5. een wekelijkse rusttijd te waarborgen, die zoveel mogelijk samenvalt met de dag die volgens traditie of gewoonte in het betrokken land of in de betrokken streek als rustdag wordt erkend. Art. 3. Recht op veilige en hygiënische arbeidsomstandigheden. Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht op veilige en hygiënische arbeidsomstandigheden te waarborgen, verbinden de Overeenkomstsluitende Partijen zich : 1. voorschriften inzake veiligheid en hygiëne uit te vaardigen; 2. voor de naleving van dergelijke voorschriften door middel van controlemaatregelen zorg te dragen. 3. zo nodig overleg te plegen met organisaties van werkgevers en werknemers omtrent maatregelen, bedoeld om de bedrijfsveiligheid en -hygiëne te verhogen. Art. 4. Recht op billijke beloning. Om de onbelemmerde uitoefening van het recht op een billijke beloning te waarborgen, verbinden de Overeenkomstsluitende Partijen zich: 1. het recht van de werknemers op een zodanige beloning die hun en hun gezin een behoorlijk levenspeil verschaft, te erkennen; 2. het recht van de werknemers op een hoger beloningstarief voor overwerk te erkennen, behoudens uitzonderingen in bijzondere gevallen; 3. het recht van mannelijke en vrouwelijke werknemers op gelijke beloning voor arbeid van gelijke waarde te erkennen; 5. inhoudingen op lonen alleen toe te staan op voorwaarden en in de mate als voorgeschreven door nationale wetten of verordeningen, of vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomsten of scheidsrechterlijke uitspraken. De uitoefening van deze rechten dient te worden verwezenlijkt door middel van vrijelijk gesloten collectieve arbeidsovereenkomsten, bij de wet ingestelde procedures voor loonvaststelling, of andere bij de nationale omstandigheden passende middelen. Art. 5. Recht op vrijheid van organisatie. Ten einde het recht van werknemers en werkgevers tot oprichting van plaatselijke, nationale of internationale organisaties voor de bescherming van hun economische en sociale belangen en tot aansluiting bij deze organisaties, te waarborgen, verplichten de Overeenkomstsluitende Partijen zich dit recht op generlei wijze door de nationale wetgeving of door de toepassing daarvan te laten beperken. De mate waarin de in dit artikel voorziene waarborgen van toepassing zullen zijn op de politie, wordt bepaald door nationale wetten of verordeningen. Het beginsel volgens hetwelk deze waarborgen van toepassing zullen zijn ten aanzien van leden der strijdkrachten, en de mate waarin deze waarborgen van toepassing zullen zijn op personen in deze categorie, worden eveneens bepaald door nationale wetten of verordeningen. Art. 6. Recht op collectief onderhandelen. Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht op collectief onderhandelen te waarborgen, verbinden de Overeenkomstsluitende Partijen zich : 1. paritair overleg tussen werknemers en werkgevers te bevorderen; 2. indien nodig en nuttig de totstandkoming van een procedure te bevorderen voor vrijwillige onderhandelingen tussen werkgevers of organisaties van werkgevers en organisaties van werknemers, met het oog op de bepaling van beloning en arbeidsvoorwaarden door middel van collectieve arbeidsovereenkomsten; 3. de instelling en toepassing van een doelmatige procedure voor bemiddeling en vrijwillige arbitrage inzake de beslechting van arbeidsgeschillen te bevorderen; en erkennen; 4. het recht van werknemers en werkgevers op collectief optreden in gevallen van belangengeschillen, met inbegrip van het stakingsrecht, behoudens verplichtingen uit hoofde van reeds eerder gesloten collectieve arbeidsovereenkomsten. Art. 7. Recht van kinderen en jeugdige personen op bescherming. Om de onbelemmerde uitoefening van het recht van kinderen en jeugdige personen op bescherming te waarborgen, verplichten de Overeenkomstsluitende Partijen zich : 1. te bepalen dat de minimumleeftijd voor toelating tot tewerkstelling 15 jaar zal zijn, behoudens uitzonderingen voor kinderen die nader omschreven lichte werkzaamheden verrichten welke niet nadelig zijn voor hun gezondheid, geestelijk welzijn of ontwikkeling; 2. te bepalen dat een hogere minimumleeftijd voor toelating tot tewerkstelling zal worden vastgesteld ten aanzien van nader omschreven werkzaamheden welke als gevaarlijk of als schadelijk voor de gezondheid worden beschouwd; 3. te bepalen, dat nog leerplichtige personen niet zodanig werk mogen verrichten dat zij niet ten volle het onderwijs kunnen volgen; 4. te bepalen, dat de arbeidsduur van personen beneden de leeftijd van 16 jaar zal worden beperkt overeenkomstig de behoeften van hun ontwikkeling, in het bijzonder hun behoefte aan vakopleiding; 5. het recht van jeugdige werknemers en leerlingen op een billijke beloning of andere passende uitkeringen te erkennen; 6. te bepalen dat de door de jeugdige personen gedurende hun normale arbeidstijd en met toestemming van de werkgever aan vakopleiding bestede tijd als een deel van de werkdag zal worden beschouwd; 7. te bepalen dat tewerkgestelde personen beneden de leeftijd van 18 jaar recht zullen hebben op ten minste drie weken verlof per jaar met behoud van loon; 8. te bepalen dat personen beneden de leeftijd van 18 jaar geen nachtarbeid mogen verrichten, met uitzondering van bepaalde in nationale wetten of verordeningen omschreven werkzaamheden; 9. te bepalen dat personen beneden de leeftijd van 18 jaar die nader in nationale wetten of verordeningen omschreven werkzaamheden verrichten, regelmatig een geneeskundig onderzoek moeten ondergaan; 10. een bijzondere bescherming tegen gevaren voor lichaam en geest, waaraan kinderen en jeugdige personen zijn blootgesteld, te waarborgen, in het bijzonder tegen de gevaren welke al dan niet rechtstreeks uit hun arbeid voortvloeien. Art. 8. Recht van vrouwelijke werknemers op bescherming. Om de onbelemmerde uitoefening van het recht van vrouwelijke werknemers op bescherming te waarborgen, verplichten de Overeenkomstsluitende Partijen zich: 1. te bepalen dat vrouwen, hetzij door verlof met behoud van loon, dan wel door passende sociale zekerheidsuitkeringen of uitkeringen uit openbare middelen in staat worden gesteld voor en na de bevalling verlof te nemen gedurende een totaal van ten minste 12 weken; 2. het als onwettig te beschouwen indien een werkgever een vrouw haar ontslag aanzegt gedurende haar verlof wegens bevalling of haar ontslag aanzegt op een zodanig tijdstip dat de opzeggingstermijn gedurende een dergelijk verlof afloopt; 3. te bepalen dat moeders die hun zuigelingen voeden voldoende tijd daartoe krijgen; 4. a) de tewerkstelling van vrouwelijke werknemers die des nachts industriële werkzaamheden verrichten, te regelen; b) de tewerkstelling van vrouwelijke werknemers voor ondergrondse mijnarbeid te verbieden en, zo nodig, voor alle andere arbeid die voor haar ongeschikt is op grond van de gevaarlijke, voor de gezondheid schadelijke of vermoeiende aard daarvan. Art. 9. Recht op beroepskeuzevoorlichting. Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht op beroepskeuzevoorlichting te waarborgen, verplichten de Overeenkomstsluitende Partijen zich, zo nodig een dienst in het leven te roepen of hieraan medewerking te verlenen, die allen, met inbegrip van de minder-validen, dient te helpen bij de oplossing van vraagstukken met betrekking tot beroepskeuze en vorderingen in een beroep, met inachtneming van hun persoonlijke eigenschappen, alsmede van het verband tussen deze en de bestaande werkgelegenheid; deze hulp dient kosteloos te worden gegeven, zowel aan jeugdige personen, met inbegrip van schoolkinderen, als aan volwassen. Art. 10. Recht op vakopleiding. Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht op vakopleiding te waarborgen, verplichten de Overeenkomstsluitende Partijen zich: 1. in overleg met organisaties van werkgevers en werknemers te zorgen voor technische en vakopleidingen waarvan eenieder, met inbegrip van minder-validen, kan profiteren, dan wel hieraan medewerking te verlenen, en toelatingsmogelijkheden tot hoger technisch en universitair onderwijs te openen, uitsluitend berustend op persoonlijke geschiktheid; 2. een leerlingenstelsel en andere algemene voorzieningen voor de opleiding van jongens en meisjes in hun onderscheiden beroepen in het leven te roepen of hieraan medewerking te verlenen; 3. zo nodig te zorgen voor of medewerking te verlenen aan : a) doelmatige en gemakkelijk toegankelijke opleidingsmogelijkheden voor volwassen werknemers; b) bijzondere voorzieningen voor de her- en omscholing van volwassen arbeiders, voortvloeiende uit technische ontwikkelingen of uit nieuwe ontwikkelingen in de werkgelegenheid; 4. door het nemen van passende maatregelen het volledige gebruik van doelmatige voorzieningen te bevorderen, zoals : a) verlaging of afschaffing van alle kosten; b) verlening van geldelijke bijstand in daarvoor in aanmerking komende gevallen; c) de tijd welke de werknemer gedurende zijn tewerkstelling op verzoek van zijn werkgever voor aanvullende opleiding besteedt, aan te merken als deel van de normale arbeidstijd; d) in overleg met de organisaties van werkgevers en werknemers, de doeltreffendheid van leerlingstelsels en andere opleidingstelsels voor jeugdige werknemers door het uitoefenen van voldoende toezicht te waarborgen, alsmede zorg te dragen voor afdoende bescherming van jeugdige arbeiders in het algemeen. Art. 11. Recht op bescherming van de gezondheid. Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht op bescherming van de gezondheid te waarborgen, verplichten de Overeenkomstsluitende Partijen zich, hetzij rechtstreeks, hetzij in samenwerking met openbare of particuliere organisaties, passende maatregelen te nemen o.a. met het oogmerk : 1. de oorzaken van een slechte gezondheid zoveel mogelijk weg te nemen; 2. ter bevordering van de volksgezondheid en de persoonlijke verantwoordelijkheid op het gebied van de gezondheid voorzieningen te treffen op het terrein van voorlichting en onderwijs; 3. epidemische, endemische en andere ziekten zoveel mogelijk te voorkomen. Art. 12. Recht op sociale zekerheid. Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht op sociale zekerheid te waarborgen, verplichten de Overeenkomstsluitende Partijen zich : 1. een stelsel van sociale zekerheid in te voeren of in stand te houden; 2. het stelsel van sociale zekerheid te houden op een bevredigend peil, dat ten minste gelijk is aan het peil dat vereist is voor de bekrachtiging van het Internationale Arbeidsverdrag (nr 102) betreffende minimum-normen van sociale zekerheid; 3. te streven naar een geleidelijke verhoging van de sociale zekerheidsnormen; 4. stappen te ondernemen, door het sluiten van passende bilaterale en multilaterale overeenkomsten of door andere middelen, en met inachtneming van de in zulke overeenkomsten neergelegde voorwaarden, ter waarborging van : a) een gelijke behandeling van de onderdanen van andere Overeenkomstsluitende Partijen en de eigen onderdanen wat betreft rechten op het gebied van sociale zekerheid, met inbegrip van het behoud van uitkeringen uit hoofde van de sociale zekerheidswetgeving, ongeacht eventuele verplaatsingen van de beschermde personen tussen de grondgebieden van de Overeenkomstsluitende Partijen; b) de verlening, handhaving en het herstel van rechten op sociale zekerheid, o.a. door het samenstellen van tijdvakken van verzekering of tewerkstelling der betrokkenen, overeenkomstig de wetgeving van elke der Overeenkomstsluitende Partijen. Art. 13. Recht op sociale en geneeskundige bijstand. Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht op sociale en geneeskundige bijstand te waarborgen, verbinden de Overeenkomstsluitende Partijen zich: 1. te waarborgen dat eenieder die geen toereikende inkomsten heeft en niet in staat is zulke inkomsten door eigen inspanning of met andere middelen te verwerven, in het bijzonder door uitkeringen krachtens een stelsel van sociale zekerheid voldoende bijstand verkrijgt en in geval van ziekte de voor zijn toestand vereiste verzorging geniet; 2. te waarborgen dat personen die zulk een bijstand ontvangen, niet om die reden een vermindering van hun politieke of sociale rechten ondergaan; 3. te bepalen, dat een ieder van bevoegde openbare of particuliere diensten de voorlichting en persoonlijke bijstand ontvangt die nodig zijn om zijn persoonlijke nood of die van zijn gezin te voorkomen, weg te nemen of te lenigen; 4. de bepalingen sub 1, 2 en 3 van dit artikel, op onderdanen van andere Overeenkomstsluitende Partijen die wettig binnen hun grondgebied verblijven, toe te passen op gelijke wijze als op hun eigen onderdanen, in overeenstemming met hun verplichtingen krachtens het Europese Verdrag betreffende sociale en medische bijstand, op 11 december 1953 te Parijs ondertekend. Art. 14. Recht op het gebruik van diensten voor sociale zorg. Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht op het gebruik van diensten voor sociale zorg te waarborgen, verbinden de Overeenkomstsluitende Partijen zich: 1. diensten welke door toepassing van methoden van maatschappelijk werk kunnen bijdragen tot het welzijn en de ontwikkeling zowel van individuele personen als van groepen personen, alsmede tot hun aanpassing aan het sociale milieu, op te richten of aan de oprichting daarvan medewerking te verlenen; 2. deelneming van de individuele personen en particuliere of andere organisaties aan de instelling en instandhouding van dergelijke diensten te stimuleren. Art. 15. Recht van lichamelijk of geestelijk minder-validen op vakopleiding en revalidatie in beroep en samenleving. Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht van lichamelijk of geestelijk minder-validen op vakopleiding en revalidatie in beroep en samenleving te waarborgen, verbinden de Overeenkomstsluitende Partijen zich : 1. passende maatregelen te treffen voor het verschaffen van opleidingsmogelijkheden, gespecialiseerde instellingen van openbare of particuliere aard zo nodig daarbij inbegrepen; 2. passende maatregelen te treffen voor de tewerkstelling van minder-validen, zoals het oprichten van gespecialiseerde bemiddelingsbureaus, het verschaffen van gelegenheid voor beschutte arbeid en maatregelen tot aanmoediging van werkgevers minder-validen in dienst te nemen. Art. 16. Recht van het gezin op sociale, wettelijke en economische bescherming. Ten einde de noodzakelijke voorwaarden te scheppen voor de volledige ontplooiing van het gezin als fundamentele maatschappelijke eenheid, verbinden de Overeenkomstsluitende Partijen zich, de economische, wettelijke en sociale bescherming van het gezinsleven te bevorderen, o.a. door het doen van sociale- en gezinsuitkeringen, het treffen van fiscale regelingen, het verschaffen van gezinshuisvesting, en het doen van uitkeringen bij huwelijk. Art. 17. Recht van moeders en kinderen op sociale en economische bescherming. Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht van moeders en kinderen op sociale en economische bescherming te waarborgen, treffen de Overeenkomstsluitende Partijen alle nuttige en noodzakelijke maatregelen te dien einde, met inbegrip van de oprichting of instandhouding van passende instellingen of diensten. Art. 18. Recht op het uitoefenen van een op winst gerichte bezigheid op het grondgebied van andere Overeenkomstsluitende Partijen. Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht op het uitoefenen van een op winst gerichte bezigheid op het grondgebied van elke andere Overeenkomstsluitende Partij te waarborgen, verbinden de Overeenkomstsluitende Partijen zich : 1. de bestaande regelingen zo ruim mogelijk toe te passen; 2. de bestaande formaliteiten te vereenvoudigen en kanselarijrechten en andere kosten welke buitenlandse werknemers of hun werkgevers moeten betalen, te verminderen of af te schaffen; 3. de regelingen met betrekking tot de tewerkstelling van buitenlandse werknemers individueel of gemeenschappelijk op soepeler wijze toe te passen; en erkennen: 4. het recht van hun onderdanen om het land te verlaten ten einde op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partijen een op winst gerichte bezigheid uit te oefenen. Art. 19. Recht van migrerende werknemers en hun gezinnen op bescherming en bijstand. Ten einde de onbelemmerde uitoefening van het recht van migrerende werknemers en hun gezinnen op bescherming en bijstand op het grondgebied van elke andere Overeenkomstsluitende Partij te waarborgen, verbinden de Overeenkomstsluitende Partijen zich: 1. doelmatige en kosteloze diensten te onderhouden, dan wel zich ervan te vergewissen dat zulke diensten worden onderhouden, gericht op bijstand aan genoemde werknemers, in het bijzonder voor het verkrijgen van nauwkeurige voorlichting, en alle passende maatregelen te treffen, voor zover nationale wetten en verordeningen zulks toelaten, tegen misleidende propaganda betreffende emigratie en immigratie; 2. passende maatregelen te treffen binnen hun eigen rechtsgebied ter vergemakkelijking van het vertrek, de reis en de ontvangst van genoemde werknemers en hun gezinnen, en binnen hun eigen rechtsgebied gedurende de reis te zorgen voor doelmatige diensten op het gebied van de gezondheid en medische behandeling, alsmede voor goede hygiënische toestanden; 3. waar nodig samenwerking tussen sociale diensten, zowel van openbare als van particuliere aard, in emigratie- en immigratielanden, te bevorderen; 4. voor genoemde werknemers die wettig binnen hun grondgebied verblijven, voor zover deze aangelegenheden bij de wet of bij verordening worden geregeld of onderworpen zijn aan het toezicht van bestuursautoriteiten, een behandeling te waarborgen die niet minder gunstig is dan die van hun eigen onderdanen wat betreft de volgende aangelegenheden : a) de beloning en andere arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden; b) het lidmaatschap van vakverenigingen en het genot van de voordelen van collectieve onderhandelingen; c) huisvesting; 5. voor genoemde werknemers die wettig op hun grondgebied verblijven, een behandeling te waarborgen die niet minder gunstig is dan die van hun eigen onderdanen wat betreft belastingen op uit dienstverband voortvloeiende beloning, en wat betreft kosten of bijdragen verschuldigd met betrekking tot de tewerkgestelde personen; 6. zoveel mogelijk de hereniging van het gezin van een migrerende werknemer die toestemming heeft verkregen om zich op het grondgebied te vestigen, te vergemakkelijken; 7. voor genoemde werknemers die wettig op hun grondgebied verblijven, een behandeling te waarborgen die niet minder gunstig is dan die van hun eigen onderdanen wat betreft gerechtelijke procedures in verband met de in dit artikel vermelde aangelegenheden; 8. te waarborgen, dat genoemde werknemers die wettig binnen hun grondgebied verblijven, niet uitgeleid worden tenzij zij de nationale veiligheid in gevaar brengen of een strafbaar feit tegen de openbare orde of de openbare zeden plegen; 9. binnen de wettelijke grenzen toe te staan, dat genoemde werknemers zoveel van hun verdiensten en spaargelden overmaken als zij zelf wensen; 10. de bescherming en bijstand, voorzien in dit artikel, uit te strekken tot migranten die zelfstandig een beroep uitoefenen, voor zover deze maatregelen van toepassing kunnen zijn. DEEL III. Art. 20. Verplichtingen. 1. Ieder der Overeenkomstsluitende Partijen is verplicht : a) deel 1 van het onderhavige Handvest te beschouwen als een verklaring van de doelstellingen welke zij overeenkomstig de inleidende alinea van genoemd deel met alle daarvoor in aanmerking komende middelen zal nastreven; b) zich gebonden te achten door ten minste vijf van de zeven hierna genoemde artikelen van deel II van het Handvest, namelijk de artikelen 1, 5, 6, 12, 13, 16 en 19; c) zich behalve door de overeenkomstig het voorgaand lid door haar gekozen artikelen, gebonden te achten door een aantal artikelen of genummerde leden van Deel II van het Handvest, te harer keuze, mits het totale aantal artikelen of genummerde leden die haar binden, niet minder dan 10 artikelen of 45 genummerde leden bedraagt. 2. De krachtens lid 1, sub b en c, van dit artikel gekozen artikelen of leden worden medegedeeld aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa bij de nederlegging van de akte van bekrachtiging of goedkeuring door de betrokken Overeenkomstluidende Partij. 3. Ieder der Overeenkomstluidende Partijen kan op een later tijdstip door kennisgeving aan de secretaris-generaal verklaren dat zij zich gebonden acht door andere artikelen of genummerde leden van deel II van het Handvest, dat zij nog niet eerder overeenkomstig lid 1 van dit artikel heeft aanvaard. Deze later aanvaarde verplichtingen worden geacht een integrerend deel van de bekrachtiging of goedkeuring te zijn en hebben met ingang van de dertigste dag na de datum van kennisgeving hetzelfde rechtsgevolg. 4. De secretaris-generaal doet van elke door hem overeenkomstig dit deel van het Handvest ontvangen kennisgeving mededeling aan alle ondertekenende regeringen, alsmede aan de Directeur-generaal van het Internationale Arbeidsbureau. 5. Iedere Overeenkomstsluitende Partij dient te beschikken over een aan haar nationale omstandigheden aangepast stelsel van arbeidsinspectie. DEEL IV. Art. 21. Rapporten inzake de aanvaarde bepalingen. De Overeenkomstsluitende Partij zenden, in een nader door het Comité van Ministers te bepalen vorm, tweejaarlijkse rapporten inzake de toepassing van de door hen aanvaarde bepalingen van Deel II van het Handvest aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa. Art. 22. Rapporten inzake de niet aanvaarde bepalingen. De Overeenkomstsluitende Partijen doen de secretaris-generaal van de Raad van Europa met passende tussenruimten, op verzoek van het Comité van Ministers, rapporten toekomen inzake de bepalingen van Deel II van het Handvest, welke zij noch ten tijd van de bekrachtiging of goedkeuring noch bij latere kennisgeving hebben aanvaard. Het Comité van Ministers bepaalt op gezette tijden ten aanzien van welke bepalingen deze rapporten zullen worden gevraagd en in welke vorm deze moeten worden ingediend. Art. 23. <V 1991-10-21/40, art. 1, 002; Inwerkingtreding : onbepaald> Verstrekking van exemplaren van rapporten en opmerkingen. 1. Iedere Overeenkomstsluitende Partij zendt, wanneer zij de Secretaris-Generaal een rapport als bedoeld in de artikelen 21 en 22 toezendt, een exemplaar van dat rapport aan haar nationale organisaties die aangesloten zijn bij de internationale organisaties van werkgevers en werknemers die, overeenkomstig artikel 27, tweede lid, uitgenodigd zijn zich te doen vertegenwoordigen op bijeenkomsten van het regeringscomité. Deze organisaties zenden de Secretaris-Generaal eventuele opmerkingen over de rapporten van de Overeenkomstsluitende Partijen. De Secretaris-Generaal zendt een exemplaar van deze opmerkingen aan de betrokken Overeenkomstsluitende Partijen, die daarop kunnen reageren. 2. De Secretaris-Generaal zendt een exemplaar van de rapporten van de Overeenkomstsluitende Partijen aan de internationale niet-gouvernementele organisaties die een raadgevende status bij de Raad van Europa bezitten en beschikken over bijzondere bekwaamheid inzake aangelegenheden bestreken door dit Handvest. 3. De in de artikelen 21 en 22 en in dit artikel bedoelde rapporten en opmerkingen worden op verzoek aan het publiek ter beschikking gesteld. Art. 24. <V 1991-10-21/40, art. 2, 002; Inwerkingtreding : onbepaald> Bestudering van de rapporten. 1. De krachtens de artikelen 21 en 22 aan de Secretaris-Generaal gezonden rapporten worden bestudeerd door een ingevolge artikel 25 in het leven geroepen Comité van onafhankelijke deskundigen. Het Comité dient eveneens de beschikking te hebben over alle overeenkomstig artikel 23, eerste lid, aan de Secretaris-Generaal toegezonden opmerkingen. Na voltooiing van de bestudering stelt het Comité van onafhankelijke deskundigen een rapport op waarin het zijn conclusies neerlegt. 2. Ten aanzien van de in artikel 21 bedoelde rapporten beoordeelt het Comité van onafhankelijke deskundigen vanuit juridisch standpunt de naleving in de nationale wetgeving en praktijk van de verplichtingen die voor de betrokken Overeenkomstsluitende Partijen uit het Handvest voortvloeien. 3. Het Comité van onafhankelijke deskundigen kan verzoeken om meer informatie en opheldering rechtstreeks tot de Overeenkomstsluitende Partijen te richten. In dit verband kan het Comité van onafhankelijke deskundigen ook, indien nodig, een bijeenkomst beleggen met de vertegenwoordigers van een Overeenkomstsluitende Partij, op eigen initiatief of op verzoek van de betrokken Overeenkomstsluitende Partij. De in artikel 23, eerste lid, bedoelde organisaties worden op de hoogte gehouden. 4. De conclusies van het Comité van onafhankelijke deskundigen worden door de Secretaris-Generaal openbaar gemaakt en medegedeeld aan het Regeringscomité, de Parlementaire Vergaderingen en de in artikel 23, eerste lid, en artikel 27, tweede lid, genoemde organisaties. Art. 25. <V 1991-10-21/40, art. 3, 002; Inwerkingtreding : onbepaald> Comité van onafhankelijke deskundigen. 1. Het Comité van onafhankelijke deskundigen bestaat uit ten minste negen leden, die door de Parlementaire Vergadering met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen worden gekozen uit een lijst van door de Overeenkomstsluitende Partijen voorgedragen deskundigen van onbesproken reputatie en erkende bekwaamheid op het gebied van nationale en internationale sociale aangelegenheden. Het precieze aantal leden wordt bepaald door het Comité van Ministers. 2. De leden van het Comité worden gekozen voor een tijdvak van zes jaar. Zij kunnen eenmaal worden herkozen. 3. Een lid van het Comité van onafhankelijke deskundigen dat gekozen is in de plaats van een lid wiens mandaat nog niet is afgelopen, heeft zitting voor de resterende tijd van het mandaat van zijn voorganger. 4. De leden van het Comité hebben zitting op persoonlijke titel. Gedurende hun mandaat mogen zij geen functies vervullen die onverenigbaar zijn met de vereisten van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en beschikbaarheid die inherent zijn aan hun mandaat. Art. 26. Deelneming van de Internationale Arbeidsorganisatie. De Internationale Arbeidsorganisatie wordt uitgenodigd een vertegenwoordiger aan te wijzen, die met raadgevende stem de beraadslagingen van het Comité van deskundigen bijwoont. Art. 27. <V 1991-10-21/40, art. 4, 002; Inwerkingtreding : onbepaald> Regeringscomité. 1. De rapporten van de Overeenkomstsluitende Partijen, die opmerkingen en informatie toegezonden overeenkomstig artikel 23, eerste lid, en artikel 24, derde lid, en de rapporten van het Comité van onafhankelijke deskundigen worden voorgelegd aan een Regeringscomité. 2. Het Comité bestaat uit een vertegenwoordiger van ieder der Overeenkomstsluitende Partijen. Het verzoekt ten hoogste twee internationale organisaties van werkgevers en twee internationale organisaties van werknemers, waarnemers te zenden, die zijn bijeenkomsten met raadgevende stem zullen bijwonen. Voorts kan het vertegenwoordigers raadplegen van internationale niet-gouvernementele organisaties die een raadgevende status bij de Raad van Europa bezitten en beschikken over bijzondere bekwaamheid inzake aangelegenheden bestreken door dit Handvest. 3. Het Regeringscomité bereidt de beslissingen van het Comité van Ministers voor. Met name selecteert het, in het licht van de rapporten van het Comité van onafhankelijke deskundigen en van de Overeenkomstsluitende Partijen, de situaties die naar zijn mening het onderwerp moeten vormen van aanbevelingen aan iedere betrokken Overeenkomstsluitende Partij, in overeenstemming met artikel 28 van het Handvest; daarbij geeft het de redenen voor zijn keuze, op basis van sociale, economische en andere beleidsoverwegingen. Het legt aan het Comité van Ministers een rapport voor, dat openbaar wordt gemaakt. 4. Op basis van zijn bevindingen over de toepassing van het Sociaal Handvest in het algemeen kan het Regeringscomité aan het Comité van Ministers voorstellen voorleggen gericht op te verrichten onderzoeken over sociale onderwerpen en over artikelen van het Handvest die mogelijk geactualiseerd zouden kunnen worden. Art. 28. <V 1991-10-21/40, art. 5, 002; Inwerkingtreding : onbepaald> Comité van Ministers. 1. Het Comité van Ministers neemt, met een meerderheid van twee derde van degenen die hun stem uitbrengen, waarbij het stemrecht is beperkt tot de Overeenkomstsluitende Partijen, op basis van het rapport van het Regeringscomité, een resolutie betreffende de gehele toezichtsperiode aan, waarin afzonderlijke aanbevelingen aan de betrokken Overeenkomstsluitende Partijen zijn opgenomen. 2. Met inachtneming van de door het Regeringscomité ingevolge artikel 27, vierde lid, ingediende voorstellen neemt het Comité van Ministers de beslissingen die het passend acht. Art. 29. <V 1991-10-21/40, art. 6, 002; Inwerkingtreding : onbepaald> Parlementaire Vergadering. De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa zendt de Parlementaire Vergadering, met het oog op het houden van periodieke plenaire debatten, de rapporten toe van het Comité van onafhankelijke deskundigen en van het Regeringscomité, alsmede de resoluties van het Comité van Ministers. DEEL V. Art. 30. Afwijking in geval van oorlog of noodtoestand. 1. In geval van oorlog of een andere noodtoestand, waardoor het voortbestaan van het land wordt bedreigd, kan iedere Overeenkomstsluitende Partij maatregelen nemen in afwijking van de in het onderhavige Handvest genoemde verplichtingen, doch uitsluitend voor zover de omstandigheden zulks absoluut vereisen en deze maatregelen niet in strijd zijn met andere volkenrechtelijke verplichtingen. 2. Indien een Overeenkomstsluitende Partij van dit recht om af te wijken gebruik heeft gemaakt, stelt zij binnen een redelijke termijn de secretaris-generaal van de Raad van Europa volledig op de hoogte van de getroffen maatregelen en van de redenen die hiertoe hebben geleid. Tevens dient zij de secretaris-generaal mededeling te doen van het tijdstip waarop deze maatregelen buiten werking zijn gesteld en de door haar aanvaarde bepalingen van het Handvest wederom volledig van toepassing zijn. 3. De secretaris-generaal stelt de overige Overeenkomstsluitende Partijen alsmede de Directeur-generaal van het Internationale Arbeidsbureau, op de hoogte van alle overeenkomstig lid 2 van dit artikel ontvangen mededelingen. Art. 31. Beperkingen. 1. Wanneer de in Deel 1 genoemde rechten en beginselen en de in Deel II geregelde onbelemmerde uitoefening en toepassing hiervan zijn verwezenlijkt, kunnen zij buiten de in Deel I en Deel II vermelde gevallen generlei beperkingen ondergaan, met uitzondering van die welke bij de wet zijn voorgeschreven en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor de bescherming van de rechten en de vrijheden van anderen en voor de bescherming van de openbare orde, de nationale veiligheid, de volksgezondheid of de goede zeden. 2. De krachtens het onderhavige Handvest geoorloofde beperkingen op de daarin vermelde rechten en verplichtingen kunnen uitsluitend worden toegepast voor het doel waarvoor zij zijn bestemd. Art. 32. Verhouding van het Handvest tot het nationale recht of tot Internationale overeenkomsten. De bepalingen van het onderhavige Handvest laten de bepalingen van nationaal recht en van alle reeds van kracht zijnde of nog van kracht wordende bilaterale of multilaterale verdragen of overeenkomsten welke gunstiger zijn voor de beschermde personen, onverlet. Art. 33. Toepassing door middel van collectieve overeenkomsten. 1. In de lidstaten waar de bepalingen van de leden 1, 2, 3, 4 en 5 van artikel 2, de leden 4, 6 en 7 van artikel 7, en de leden 1, 2, 3 en 4 van artikel 10 van Deel II van het onderhavige Handvest gewoonlijk behoren tot het terrein van overeenkomsten tussen werkgevers of organisaties van werkgevers en organisaties van werknemers, of gewoonlijk anders dan krachtens de wet worden toegepast, kunnen de Overeenkomstsluitende Partijen dienovereenkomstige verplichtingen aangaan, welke verplichtingen zullen worden geacht te zijn nagekomen, zodra deze bepalingen door zodanige overeenkomsten of andere middelen worden toegepast op de overgrote meerderheid der betrokken werknemers. 2. In de lidstaten waar deze bepalingen gewoonlijk tot het terrein van de wetgeving behoren, kunnen de Overeenkomstsluitende Partijen dienovereenkomstige verplichtingen aangaan, welke verplichtingen zullen worden geacht te zijn nagekomen, zodra deze bepalingen krachtens de wet worden toegepast op de overgrote meerderheid der betrokken werknemers. Art. 34. Territoriale toepassing. 1. Dit Handvest is van toepassing op het grondgebied van het moederland van elk der Overeenkomstsluitende Partijen. Elke ondertekenende regering kan op het tijdstip van ondertekening, dan wel op het tijdstip van de nederlegging van haar akte van bekrachtiging of goedkeuring, het grondgebied dat voor de toepassing van dit Handvest als haar moederland dient te worden beschouwd, nader omschrijven in een aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa te richten verklaring. 2. Elke Overeenkomstsluitende Partij kan op het tijdstip van bekrachtiging of goedkeuring van dit Handvest, of op elk ander daaropvolgend tijdstip, in een aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa te richten kennisgeving verklaren dat het Handvest, geheel of gedeeltelijk, van toepassing zal zijn op één of meer in bedoelde verklaring aangegeven grondgebieden buiten het moederland gelegen, waarvan zij de internationale betrekkingen behartigt en waarvoor zij de internationale verantwoordelijkheid aanvaardt. Zij dient in deze verklaring aan te geven welke van de in Deel II van het Handvest vervatte artikelen of leden in elk der in de verklaring aangegeven gebieden van kracht zullen zijn. 3. Dit Handvest is op het grondgebied of de grondgebieden als vermeld in de in het vorige lid bedoelde verklaring van toepassing vanaf de dertigste dag na de datum waarop de secretaris-generaal officieel van deze verklaring heeft kennis genomen. 4. Elke Overeenkomstsluitende Partij kan te allen tijde in een aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa te richten kennisgeving verklaren dat zij ten aanzien van één of meer grondgebieden waarop dit Handvest krachtens lid 2 van dit artikel van toepassing is, nader te noemen artikelen of genummerde leden van kracht verklaart, welke zij nog niet ten aanzien van zodanig gebied of zodanige gebieden als bindend had aanvaard. Deze later aanvaarde verplichtingen worden geacht een integrerend deel te vormen van de oorspronkelijke verklaring ten aanzien van het betrokken grondgebied en hebben hetzelfde rechtsgevolg vanaf de dertigste dag na de datum van de officiële kennisgeving. 5. De secretaris-generaal stelt de overige ondertekenende regeringen en de Directeur-generaal van het Internationale Arbeidsbureau in kennis van elke door hem uit hoofde van dit artikel ontvangen kennisgeving. Art. 35. Ondertekening, bekrachtiging, inwerkingtreding. 1. Elk lid van de Raad van Europa kan dit Handvest ondertekenen. Het moet worden bekrachtigd of goedgekeurd. De akten van bekrachtiging of goedkeuring worden nedergelegd bij de secretaris-generaal. 2. Dit Handvest treedt in werking op de dertigste dag na de nederlegging van de vijfde akte van bekrachtiging of goedkeuring. 3. Ten aanzien van elke ondertekenende regering die het Handvest nadien bekrachtigt, treedt het in werking op de dertigste dag na de nederlegging van haar akte van bekrachtiging of goedkeuring. 4. De secretaris-generaal stelt alle leden van de Raad van Europa en de Directeur-generaal van het Internationale Arbeidsbureau in kennis van de inwerkingtreding van dit Handvest, van de namen der Overeenkomstsluitende Partijen die het Handvest hebben bekrachtigd of goedgekeurd, alsmede van elke op een later tijdstip verrichte nederlegging van een akte van bekrachtiging of goedkeuring. Art. 36. Wijzigingen. Elk lid van de Raad van Europa kan wijzigingen op dit Handvest voorstellen door deze mede te delen aan de secretaris-generaal. De secretaris-generaal brengt de aldus voorgestelde wijzigingen ter kennis van de overige leden van de Raad van Europa, waarna deze voorstellen door het Comité van Ministers worden onderzocht en voor advies aan de Raadgevende Vergadering worden voorgelegd. Elke door het Comité van Ministers goedgekeurde wijziging wordt van kracht op de dertigste dag nadat alle Overeenkomstsluitende Partijen de secretaris-generaal hun instemming daarmede hebben betuigd. De secretaris-generaal stelt alle lidstaten van de Raad van Europa en de Directeur-generaal van het Internationale Arbeidsbureau in kennis van de inwerkingtreding van deze wijzigingen. Art. 37. Opzegging. 1. Een Overeenkomstsluitende Partij kan dit Handvest slechts opzeggen na verloop van een periode van vijf jaar na de datum waarop het Handvest ten aanzien van de betrokken Partij in werking is getreden, of binnen elke periode van twee jaar daaropvolgend; in elk van deze gevallen dient de opzegging met inachtneming van een termijn van zes maanden ter kennis te worden gebracht van de secretaris-generaal van de Raad van Europa, die de overige Overeenkomstsluitende Partijen en de Directeur-generaal van het Internationale Arbeidsbureau hiervan mededeling doet. Een opzegging heeft geen gevolgen ten opzichte van de overige Overeenkomstsluitende Partijen, mits hun aantal nooit minder dan vijf bedraagt. 2. Elke Overeenkomstsluitende Partij kan overeenkomstig de bepalingen van het voorgaande lid elk door haar aanvaard artikel of lid van Deel II van het Handvest opzeggen, mits het aantal artikelen dat voor deze Overeenkomstsluitende Partij bindend is, nooit minder dan 10 en het aantal leden nooit minder dan 45 bedraagt, en mits dit aantal artikelen of leden steeds de artikelen omvat die door de Overeenkomstsluitende Partij zijn gekozen uit de in artikel 20, lid 1, sub b) genoemde artikelen. 3. Elke Overeenkomstsluitende Partij kan dit Handvest of elk der artikelen of leden van Deel II van het Handvest overeenkomstig de bepalingen van lid 1 van dit artikel opzeggen ten aanzien van elk grondgebied waarop dit Handvest van toepassing is krachtens een overeenkomstig artikel 34, lid 2, afgelegde verklaring. Artikel N. BIJLAGE BIJ HET SOCIALE HANDVEST: Werkingssfeer van het Sociale Handvest met betrekking tot de te beschermen personen. <De bijlage bij dit Handvest vormt een integrerend deel ervan> 1. Behoudens het bepaalde in artikel 12, lid 4, en in artikel 13, lid 4, zijn onder de in de artikelen 1 tot en met 17 bedoelde personen slechts die buitenlanders begrepen die onderdanen zijn van andere Overeenkomstsluitende Partijen en rechtmatig woonachtig zijn in, dan wel geregeld werkzaam zijn, op, het grondgebied van de betrokken Overeenkomstsluitende Partij, met dien verstande dat de genoemde artikelen dienen te worden uitgelegd overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 18 en 19. Deze uitlegging sluit een uitbreiding van overeenkomstige rechten tot andere personen door een der Overeenkomstsluitende Partijen niet uit. 2. Elke Overeenkomstsluitende Partij ziet erop toe dat vluchtelingen in de zin van het Verdrag van Genève van 28 juli betreffende de status van vluchtelingen die rechtmatig woonachtig zijn op haar grondgebied, een zo gunstig mogelijke behandeling genieten en in elk geval een niet minder gunstige dan waartoe zij zich krachtens dit Verdrag heeft verbonden, alsmede krachtens alle andere bestaande en op de bedoelde vluchtelingen van toepassing zijnde internationale verdragen. DEEL 1, Lid 18 en DEEL II, Artikel 18, lid 1: Deze bepalingen hebben geen betrekking op de betreding van het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partijen en laten de bepalingen van het te Parijs op 13 december 1955 ondertekende Europese Vestigingsverdrag onverlet. DEEL II : Artikel 1, lid 2 : Deze bepaling mag niet in dier voege worden uitgelegd dat clausules en feitelijke gedragingen ter bevestiging van het vakbondswezen zijn verboden of toegestaan. Art. 4, lid 4 : Deze bepaling mag niet worden uitgelegd als inhoudende een verbod van ontslag op staande voet wegens een ernstig vergrijp. Art. 4, lid 5 : Een Overeenkomstsluitende Partij kan de in dit lid bedoelde verplichting slechts op zich nemen indien inhoudingen op de lonen hetzij bij de wet, hetzij bij collectieve overeenkomsten of bij scheidsrechterlijke uitspraken, verboden zijn ten aanzien van de overgrote meerderheid der werknemers, waarbij de niet onder zodanige maatregelen vallende personen de enige uitzondering vormen. Art. 6, lid 4 : Elke Overeenkomstsluitende Partij kan zelf het recht van staking bij de wet regelen, mits elke eventuele verdere beperking van dit recht in de bepalingen van artikel 31 rechtvaardiging vindt. Art. 7, lid 8 : Een Overeenkomstsluitende Partij wordt geacht aan de in dit lid genoemde verplichting te hebben voldaan indien zij in de geest van deze verplichting bij de wet bepaalt dat de overgrote meerderheid van de minderjarigen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt, geen nachtarbeid mag verrichten. Art. 12, lid 4 : De zinsnede "en met inachtneming van de in zulke overeenkomsten neergelegde voorwaarden" van de inleiding tot dit lid wordt geacht onder meer in te houden dat een Overeenkomstsluitende Partij ten aanzien van de niet van verzekeringspremies afhankelijke uitkeringen het ingezetenschap gedurende een voorgeschreven periode verplicht kan stellen alvorens deze uitkeringen aan onderdanen van andere Overeenkomstsluitende Partijen te verlenen. Art. 13, lid 4 : De regeringen die het Europese Verdrag betreffende sociale en medische bijstand niet hebben ondertekend, kunnen het Sociale Handvest ten aanzien van dit lid bekrachtigen, mits zij erop toezien dat onderdanen van andere Overeenkomstsluitende Partijen een met de bepalingen van genoemd Verdrag strokende behandeling genieten. Art. 19, lid 6 : Voor de toepassing van deze bepaling wordt de zinsnede "gezin van een migrerende werknemer" geacht ten minste zijn echtgenote en kinderen te zijnen laste die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt, te omvatten. DEEL III : Het Handvest houdt juridische verplichtingen van internationale aard in, welker toepassing uitsluitend aan het in Deel IV omschreven toezicht is onderworpen. Art. 20, lid 1 : De uitdrukking "genummerde leden" kan eveneens betrekking hebben op artikelen welke slechts een enkel lid omvatten. DEEL V, Art. 30 : De zinsnede "in geval van oorlog of een andere noodtoestand" heeft eveneens betrekking op oorlogsdreiging. |
Aanhef | Tekst | Inhoudstafel | Begin |
---|---|---|---|
De ondertekenende Regeringen, Leden van de Raad van Europa, Overwegende, dat het doel van de Raad van Europa is een grotere eenheid tussen zijn Leden tot stand te brengen ten einde de idealen en beginselen welke hun gemeenschappelijk erfdeel zijn, veilig te stellen en te verwezenlijken en hun economische en sociale vooruitgang te bevorderen, in het bijzonder door de handhaving en verdere verwezenlijking van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; Overwegende, dat in het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en het daarbij behorende Protocol, dat op 20 maart 1952 te Parijs werd ondertekend, de lidstaten van de Raad van Europa overeenkwamen, dat zij hun volkeren de daarin opgesomde burgerlijke en politieke rechten en vrijheden zouden waarborgen; Overwegende, dat ieder in het genot dient te worden gesteld, van sociale rechten, ongeacht ras, huidskleur, geslacht, godsdienst, politieke overtuiging, nationale afstamming of maatschappelijke afkomst; Vastbesloten, gezamenlijk alles in het werk te stellen om het levenspeil te verhogen en het welzijn van alle bevolkingsgroepen, zowel in de stad als op het platteland, te bevorderen door middel van doelmatige instellingen en maatregelen; ..... |
Wijziging(en) | Tekst | Inhoudstafel | Begin |
---|---|---|---|
BEELD
(GEWIJZIGDE ART. : 23; 24; 25; 27; 28; 29) |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten