woensdag 15 januari 2014

Het transformatieproces van Jiddu Krishnamurti.

Krishnamurti neemt een unieke plaats in onder de geestelijke leraren, zowel wat betreft zijn persoonlijke geschiedenis als wat betreft de rol die hij zowel in de oosterse als de westerse cultuur speelde. Hij werd geboren als achtste zoon in een orthodoxe brahmaanse familie in 1895. Al jong behoorde de studie van de traditionele hindoegeschriften tot een deel van zijn opvoeding. Hij was een dromerig kind en had soms visioenen van de goden of ervoer paranormaal bewustzijn. Hij was niet erg geïnteresseerd in academische studies. Toen hij veertien jaar oud was, werd hij ontdekt door C.W. Leadbeater, die het opviel dat hij omhuld was door een intense aura. Charles W. Leadbeater en Annie Besant besloten dat hij de geprofeteerde grote wereldleraar moest worden en namen hem mee naar de Theosofische Vereniging, een beweging die gebaseerd is op de leerstelling van het bestaan van een universele broederschap der mensheid en waar men de oude wijsheid bestudeerde en geestelijke mysterieën, paranormale verschijnselen en de aard van de energieën en het etherisch lichamen onderzocht. Zijn vader werd ertoe overhaald erin toe te stemmen dat Krishnamurti en zijn jongere broertje Nityananda bij Leadbeater en andere theosofen gingen wonen, met het doel hen te trainen en in te wijden in de heilige mysterieën en hen op een westerse wijze op te voeden. Twintig jaar later, na zijn geestelijk ontwaken, verwierp Krishnamurti de waarde van verbondenheid met welke organisatie dan ook. Tot ontzetting van degenen die gehoopt hadden dat hij hun nieuwe leider zou worden, ontbond hij tijdens een grote openbare bijeenkomst de Orde van de Ster van het Oosten, waarvan hij voorzitter was. Krishnamurti onderwees en schreef als een onafhankelijk leraar en noemde zichzelf nooit een goeroe. Hij moedigde nooit het gebruik van yoga-technieken aan, hoewel hij zelf pranayama, hatha-yoga en meditatie beoefende en hij schreef ook niet veel over kundalini. Maar zijn biografieën verschaffen ons een gedegen beschrijving van zijn eigen intense ervaring van geestelijk ontwaken. Dit vond vooral plaats in 1922 toen hij in Ojai Californië woonde,. Zijn broer Nitya en Rosalind Williams, een Amerikaanse theosofe, waren daar getuige van. De meest pijnlijke en dramatische ervaringen begonnen in augustus 1922 en duurden tot en met 1924 en zijn spirituele proces werd diep beïnvloed door de van zijn broer in 1925. Tegen 1927 scheen zijn ontwaken volledig voltooid te zijn, hoewel diepere niveaus zich gedurende zijn hele leven bleven manifesteren. Later zei hij dat het proces nooit eerder dan 1948 voltooid was. In 1927: ‘Ik ken mijn bestemming en mijn werk. Ik weet met zekerheid dat ik één ben geworden met het bewustzijn van die ene Leraar en dat hij mij geheel zal vervullen. Ik voel en ik weet dat mijn beker bijna tot de rand toe gevuld is en dat hij spoedig zal overstromen. Tot dan toe moet ik rustig en met niet aflatend geduld wachten.
Enige van de verschijnselen die in Jayakars biografie uit 1986 worden vermeld in verband met het ontwaken van zijn kundalini zijn:
-         Hevige pijn in de nek, die twee dagen lang almaar erger werd, totdat hij niet meer kon denken, niets meer kon doen en aan zijn bed gekluisterd was. Toen raakte hij buiten bewustzijn, hoewel hij waarnam wat zich rondom hem afspeelde. In die periode had hij een visioen van een man die bezig was de weg te repareren en hij was die man zelf. De man had een houweel in zijn hand en die was hij ook zelf. Hij voelde zich vereenzelvigd met ieder element van wat zich afspeelde, inclusief het gras, de bomen en een langsrijdende auto. Hij voelde dat hij alle dingen was, of liever ‘alles in mij was, bezielde zowel als onbezielde dingen, de berg, de worm en alles wat ademhaalt. Ik verkeerde de hele dag in deze gelukzalige toestand. Ik kon niets eten en rond zes uur begon ik het contact met mijn stoffelijk lichaam kwijt te raken.’
-         De volgende dag kon hij de vibraties van andere mensen in zijn kamer niet verdragen, en voelde hij zich veel beroerder dan eerst en voelde zich zwak en vermoeid. Hij huilde van uitputting omdat hij geen beheersing had over zijn lichaam. Het leek of er een heleboel naalden in zijn hoofd geslagen waren. Hij had het gevoel dat zijn bed onvoorstelbaar smerig was en smeekte dat hij naar de bossen in India mocht gaan. Later begaf hij zich op aandringen van zijn begeleiders naar buiten en ging mediteren onder een peperboom. Hij voelde hoe hij zijn lichaam verliet en zag zichzelf zitten mediteren. Boven zijn lichaam zag hij een ster. Hij voelde de vibratie van de Boeddha en zag de Heer Maitreya (de verwachte volgende boeddha, vert.) en Meester K.H. (een van de spirituele leiders achter de Theosofische Vereniging). Hij voelde zich intens gelukkig, kalm en vredig en voelde dat niets de kalmte van zijn ziel zou kunnen verstoren. ‘Liefde in al haar glorie heeft mijn hart in beroering gebracht; mijn hart kan zich nimmermeer sluiten. Ik heb van de fontein van vreugde en eeuwige schoonheid gedronken. Ik ben dronken van God!’
-         - De volgende tien dagen was alles kalm, maar daarna begon begon er een periode van gevoelssensaties in zijn ruggegraat en van hevige pijn. Probleme begonnen altijd rond ’s avonds zes uur en hielden dan twee of drie uur aan. De reeks gebeurtenissen begonnen altijd na zijn meditatie, waarin hij in een halfbewuste toestand op de bank ging liggen, begon te kreunen en te klagen over een grote hitte, even lag te rillen en vervolgens instortte. Toen hij weer volledig bij zijn positieven kwam herinnerde hij zich niets van wat er gebeurd was, hoewel hij er een vaag onaangenaam gevoel aan overhield.
-         Hij was extreem gevoelig en kon geen licht, geluid of aanraking verdragen; hij leek bij bewustzijn te zijn, maar dan struikelde en viel hij. Soms zat hij op bed iets te mompelen, en vervolgens  viel hij met een klap voor-of achterover. Hij kreunde en woelde terwijl onsamenhangend lag te mompelen en over pijn in zijn ruggengraat klaagde.
-         Soms riep hij om zijn overleden moeder; hij praatte met haar en beleefde ervaringen uit zijn kindertijd opnieuw. Tussen de krampen en pijnen in placht hij te converseren met een onzichtbare aanwezigheid, kennelijk een vriend of leraar.
-         Zijn pijn werd erger, alsof zijn lichaam een open wond was. De pijn scheen zich te verplaatsen naar een deel van zijn lichaam dat niet aan de vreselijke hitte gewend was. Hij kon soms praten, snikken en gillen van de pijn en smeken om een ogenblik verlichting. Zijn verzorgers merkten op dat hij twee stemmen had, een die ze het ‘stoffelijk elementaal’ noemden, het lichaam, en de andere die Krishnamurti’s natuurlijke stem was. Er leek iedere avond een afgemeten periode nodig te zijn voor het proces, alsof er per keer een bepaalde hoeveelheid werk verricht moest worden. Als hij weer bij bewustzijn kwam, was de pijn onmiddellijk weg.
-         Op een nacht was de pijn veel heviger en Krishnamurti begon zo hard als hij kon te rennen, totdat zijn verzorgers hem tegenhielden uit angst dat hij zich zou verwonden. Verschillende keren probeerde hij van de pijn weg te rennen. Zijn lichaam draaide ich in gevaarlijke en penibele situaties. Op een keer duwde hij zijn hoofd snikkend en huilend over zijn knieën op de vloer en duikelde kopje, zodat hij bijna zijn nek brak.
-         Een andere keer voelde hij dat er iemand om het huis sloop en hij begaf zich naar de lage omheiningsmuur en vertelde hen luidkeels dat ze weg moesten gaan. Toen ging hij liggen en begon te roepen: ‘Kom alsjeblieft terug, Krishna’.
-         Gedurende een aantal dagen bleek de pijn naar zijn gezicht en zijn ogen verplaatst te zijn en hij had het gevoel dat hij geen ogen meer had en hij snikte en kreunde. Hij voelde dat zijn gidsen zijn ogen schoonmaakten, zodat hij ‘Hem’ zou kunnen zien en hij zei dat dat het gevoel gaf ‘alsof hij lag vastgebonden in de woestijn met het gezicht naar de blakende zon gekeerd terwijl de oogleden waren afgesneden.’
-         Hij zag visioenen van verheven wezens en ook zijn metgezellen voelden de aanwezigheid van de energie van onbekende wezens en gidsen en meesters in de kamer. Het leek alsof deze wezens de leiding gaven aan en supervisie over het proces.
-         Op een nacht hoorde men hem vallen en vervolgens zeggen dat het hem speet, dat hij wist dat hij niet moest vallen en dat hij zich niet mocht bewegen, dus greep hij zijn vingers stevig in elkaar en hield ze onder zijn rug, terwijl de pijn voortduurde. Het was zo vreselijk  dat het hem moeilijk viel om adem te halen en herhaalde malen kon hij geen lucht krijgen. Tot driemaal toe viel hij flauw. Het leek alsof hij door een moeilijk inwijdingsproces heen ging en later scheen hij zich bewust te zijn van zijn aanwezigheid van een kamer vol bezoekers die zich verheugden over het behaalde succces. Hij zei: ‘Moeder, alles zal van nu af aan anders zijn, het leven zal voor niemand van ons ooit meer hetzelfde zijn hierna’, en vervolgens: ‘Ik heb Hem gezien, Moeder, en nu doet niets er meer toe’.
-         Zijn pijn bleef en veranderde constant van plaats. Over een periode van verschillende dagen had hij het gevoel dat zijn schedel werd geopend en viel hij herhaaldelijk flauw. Dit ging samen met het opnieuw beleven van gebeurtenissen uit zijn vroege kinderjaren, zoals het moment dat zijn moeder een kind baarde, zijn broer malaria had en zijn moeder stierf.

Langzamerhand nam de heftigheid van deze gebeurtenissen af en kreeg hij weer kracht. Vaak verliet hij zijn lichaam of had hij visioenen van Meesters of heiligen. Op een nacht had hij een ervaring die door zijn broer is opgetekend als: ‘Krishna vertelde ons naderhand dat de energiestroom zoals gewoonlijk onder aan zijn ruggegraat begon en omhoogklom naar de onderkant van de nek, waar zij zich splitste naar de linkerkant en de rechterkant van zijn hoofd, om tenslotte weer samen te komen in het centrum van zijn voorhoofd; op de plek waar ze elkaar raakten, flakkerde er een vlam uit zijn hoofd.’ Nitya dacht dat dit te maken kon hebben met het openen van het derde oog.
In latere jaren schreef Krishnamurti in brieven van een extase die hem nooit verliet. ‘Iets geweldig groots vervult mij. Woorden schieten tekort; het lijkt op een bruisende bron van vreugde, een levende stilte, een bewustzijn, zo intens als een levende vlam.’ Hij vertelt over zijn helderziende  en genezende vermogens. Hij genas niet vaak, want hij wilde niet als genezer bekend worden en hij had een antipathie tegen helderziendheid, wat hij een inbreuk op de persoonlijke vrijheid noemde.

Uit: ‘Koendalini en transformatie’ door Bonnie Greenwell 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten