woensdag 15 januari 2014

De bestaansreden van de mysteriën.

De ene natuurramp na de andere deed zich voor en de loodzware resten van het vierde ras zonken weg hun ondergang tegemoet, verzwolgen door de wateren van hemel en aarde naarmate deze volgens de karmische wet de landen overstroomden. Het wegzinken van Atlantis, wat enkele miljoenen jaren in beslag nam, ging gepaard met het verrijzen van nieuwe landen in andere delen van de aarde en deze werden naargelang de tijd verstreek bevolkt door bepaalde Atlantiërs die zich daar in twee of drie grote migratiegolven vestigden. (Zie G. de Purucker, Aspecten van de Occulte Filosofie, blz. 16-25.)
Zo ontstond uit het vierde wortelras het vijfde, waarvan de bakermat de Shamowoestijn of Gobi en het omringende tafelland was – een streek waar in de tegenwoordige zanderige wildernis geen aanwijzingen zijn voor landstreken met overvloedig loof, waar wouden en meren getuige waren van een opeenvolging van de grootste beschavingen die de wereld ooit heeft gekend. Hier werden miljoenen jaren lang de zaden van het nieuwe ras in maagdelijke grond geplant, terwijl Atlantis in zijn doodsstrijd was gewikkeld.
De werkingen van de natuur zijn weldadig. Al moeten haar mensenkinderen zelf door de werking van karma en de cyclus van wederbelichaming de gevolgen ondervinden en onder ogen zien, toch werpt ze bij iedere geboorte van een ras haar zaad in ongerepte bodem, zodat het kind-ras in reinheid kan worden verwekt en in een geestelijke sfeer grootgebracht. Bevolkt met ego’s die zuiver en sterk waren gebleven tijdens de omwentelingen in de Atlantische periode en opnieuw geholpen doordat halfgoddelijke wezens zich onder hen begaven, werd het nieuwe ras een brandpunt van geestelijk licht. Zoals meester KH schreef:
de hoogste planeetgeesten, zij die niet meer kunnen dwalen . . . verschijnen op aarde alleen aan het begin van elk nieuw mensengeslacht; bij het vertakken, en bij de eindpunten van de grote cyclus. En zij blijven niet langer onder de mensen dan nodig is om de eeuwige waarheden die zij leren zo krachtig op het plastische denkvermogen van de nieuwe rassen af te drukken, dat ze zeker niet verloren zullen gaan of in de eeuwen daarna door komende generaties volledig zullen worden vergeten. De opdracht van de planeetgeest is niet anders dan het aanslaan van de grondtoon van de waarheid.
   – De Mahatma Brieven aan A.P. Sinnett, Brief 9, blz. 46
Tegelijk met het vestigen van de mysteriescholen in Atlantis, ongeveer vier of vijf miljoen jaar geleden, kwam het vijfde, Indo-Europese of Arische ras* langzaam tot stand, enorm geholpen door geestelijk verfijnde ego’s die door banden van goddelijke verwantschap daarheen werden aangetrokken. Geleidelijk werd de bodem gereedgemaakt, en nadat het werk van het aanslaan van de ‘grondtoon van de waarheid’ was volbracht, keerden de halfgoden naar hun hogere sferen terug. Een miljoen jaar geleden was de begeleiding van het nieuwe ras naar een volwassen bestaan voltooid en was het ingeprent met de kennis van ‘eeuwige waarheden’.
*Arisch is afgeleid van het Sanskrietwoord ārya, ‘edel’, en werd oorspronkelijk gebruikt voor de Indo-Europese volkeren die uit Centraal-Azië naar Europa, de landen rond de Middellandse Zee, Perzië en het Indiase schiereiland emigreerden. In theosofische literatuur verwijst het vijfde of Indo-Europese ras meer in het algemeen naar de huidige evolutiecyclus van de mens, die evenals het vierde ras een ‘bijna ontelbaar aantal rassen en volkeren’ (GL 2:490vn) omvat.
Terwijl de eeuwen voorbijgingen en beschavingen elkaar opvolgden, verflauwde de liefde voor waarheid in de harten van de mensen opnieuw en raakten de oude voorschriften in onbruik. De mysteriën werden nog verder teruggetrokken, zodat de eens algemene kennis de gewaardeerde beloning werd die de grote broederschap verleende aan die uitgekozen minderheid van mensen die hun leven wijdden aan de waarheid en niets dan de waarheid, onbezoedeld door zwakheden of zelfzuchtige ambities. De doelstelling van de mysteriën is consequent dezelfde gebleven en is drievoudig van aard:
(1) aanhoudende vergeestelijking van het gedachteleven van de mensheid, opdat kennis van spirituele zaken tot het hart zal doordringen en het leven na verloop van tijd met vrede zal worden gezegend, in plaats van een treurspel van conflicten te zijn;
(2) een zaaiveld vormen voor adepten, kweekplaatsen voor toekomstige rekruten die door beproeving en inwijding de hoogste waardigheid van het lidmaatschap van de grote broederschap kunnen ontvangen; en
(3) het bewaren van de waarheid voor toekomstige rassen, onbevlekt door mensenhanden, en het vervolmaken van de kennis van de waarheid door onderzoek van de geheimen van de natuur in zichtbare en onzichtbare werelden door geoefende zieners.
Aan de eerste doelstelling wordt voldaan door het periodieke verschijnen van wereldleraren, de inspiratoren van wat later de grote religieuze en filosofische scholen werden: boodschappers van de Loge die op cyclische tijden verschijnen om de ‘grondtoon van de waarheid’ opnieuw aan te slaan. Iedere grote religie, iedere verheven filosofie, elk fundamenteel wetenschappelijk inzicht is daarom vanuit het Heiligdom ontstaan, om een nieuwe religie te worden, een nieuwe filosofie, een nieuwe wetenschap: origineel en nieuw voor het tijdvak en de mensen, maar zeer oud, want gevormd in de schoot van de esoterische oudheid.
Alles wat goed, edel en groots is in de menselijke natuur, ieder goddelijk vermogen en streven, werd gevoed door de priester-filosofen die ernaar streefden om deze bij hun ingewijden te ontwikkelen. Hun morele code, gebaseerd op altruïsme, is universeel geworden.
   – ‘De oorsprong van de mysteriën’, BCW 14:256
De vervulling van het tweede doel duurt eeuwen en is diep occult: in de ziel van de mens het verborgen vuur van de goddelijkheid aan te wakkeren en door het ontsteken van die vlam de onzuivere onvolkomenheden, traagheid en onwaardige begeerte uit het hart te branden. Een dwingend oogmerk van die methode is het innerlijkegezichtsvermogen aan de mensheid terug te geven, en de mensen te bevrijden ‘van ieder gevaar om tot slaaf te worden gemaakt van hetzij een mens of een idee’. (BCW 14:251; zie ook Mahatma Brieven, blz. 45-6.)
De discipel moet een vajradhara (‘diamantdrager’) worden, een titel die aan bodhisattva Gautama werd toegekend, van wie het hart met zijn vele facetten altijd barmhartig meeleefde wanneer mensen lijden, maar van wie de geestelijke essentie zo hard was als diamant en in de kern niet toegaf aan de subtiele vermommingen van illusie (māyā).
De derde doelstelling wordt mogelijk door het uitkiezen van nieuwe rekruten voor de Broederschap, zodat (a) waarheid kan worden behouden zonder door menselijke zelfzucht te zijn bezoedeld; en (b) onderzoek naar de geheimen van de natuur onbelemmerd kan doorgaan en de resultaten van zulke proefnemingen door generaties geoefende zieners steeds opnieuw worden getoetst en gecontroleerd en pas dan als occult feit voor het welzijn van de mensheid worden vastgelegd.
Voor wat het werk van de meesters betreft, spreekt het volgende, door één van hen in 1881 geschreven, voor zich:
Als wij generaties lang ‘de wereld hebben uitgesloten van kennis over onze kennis’, dan was dat omdat ze daarvoor absoluut ongeschikt was; en als zij, ondanks de geleverde bewijzen, blijft weigeren zich voor de feiten gewonnen te geven, dan zullen wij ons aan het einde van deze cyclus nogmaals in afzondering en in ons rijk van stilte terugtrekken. . . . We hebben aangeboden de oerlagen van het wezen van de mens, zijn fundamentele aard, bloot te leggen en de wonderlijke samengesteldheid van zijn innerlijke zelf te onthullen – iets dat nooit door de fysiologie of zelfs de psychologie in het uiterste dat zij naar buiten kunnen brengen kan worden bereikt – en het wetenschappelijk aan te tonen. Het maakt voor hen niets uit of de opgravingen zo diep zijn, de rotsen zo ruw en scherp dat bij het duiken in die voor hen peilloze oceaan de meesten van ons bij die gevaarlijke verkenningstocht omkomen, want wij waren het die de duikers en de pioniers waren, en de wetenschappers hoeven slechts te oogsten wat wij hebben gezaaid. Het is onze taak te duiken en de parels van waarheid aan de oppervlakte te brengen, hun taak – ze te reinigen en ze in wetenschappelijke juwelen te zetten. En als zij weigeren de onooglijke oesterschelp aan te raken, en volhouden dat er geen kostbare parel in verscholen zit of kan zitten, dan zullen wij ons opnieuw van elke verantwoordelijkheid tegenover de mensheid ontslagen achten.
   – Mahatma Brieven, blz. 57
Niet gewaardeerd, onbekend, zonder aanzien, gaan de meesters door met hun werk van mededogen voor de verlichting van de mensheid, een werk dat gedurende vele miljoenen jaren nooit is opgehouden geestelijke vitaliteit uit te storten, en dat nog zo’n periode zal blijven doen als dat nodig zou zijn tot de tijd aanbreekt dat de mensheid uit haar apathie ontwaakt en opnieuw haar hart met de waarheid wil verenigen. Meester KH vervolgt:
Ontelbare generaties lang heeft de adept een tempel gebouwd van onvergankelijke stenen, een reuzentoren van oneindig denken, waarin de titan woonde en, als het nodig is, alleen zal blijven wonen, om er pas aan het eind van iedere cyclus uit te voorschijn te treden om de uitverkorenen van de mensheid te vragen met hem samen te werken en op hun beurt te helpen de bijgelovige mens te onderrichten. En we zullen dat periodieke werk van ons voortzetten, we zullen ons van onze filantropische pogingen niet laten afbrengen, tot op die dag dat de grondslagen voor een nieuw continent van denken zo stevig zijn gelegd dat geen enkele tegenstand en domme kwaadwilligheid geleid door de broeders van de schaduw de zege zal kunnen behalen.
   – blz. 57-8

Bron: http://www.theosofie.net/onlineliteratuur/mysteriescholen/deel1.html#3

Geen opmerkingen:

Een reactie posten